Leer Nederlands op een Leuke en Effectieve Manier

In het Nederlands zijn er regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Hier zijn enkele voorbeelden en regels:

Infinitief	Tegenwoordige Tijd	Verleden Tijd
lopen	ik loop	ik liep
eten	ik eet	ik at
werken	ik werk	ik werkte

Regels voor regelmatige werkwoorden:

• Stam + t voor hij/zij/het
• Stam voor ik/jij
• Verleden tijd: stam + te/de

Oefeningen Maken

Nederlandse zelfstandige naamwoorden hebben twee geslachten en kunnen enkelvoud of meervoud zijn:

• De-woorden (mannelijk/vrouwelijk)
• Het-woorden (onzijdig)

Voorbeelden:

• de man (mannelijk)
• de vrouw (vrouwelijk)
• het kind (onzijdig)

Meervoudsvorming:

• De meeste woorden: +en (de man - de mannen)
• Woorden op -el, -em, -en, -er: +s (de tafel - de tafels)

Oefeningen Maken

Bijvoeglijke naamwoorden veranderen afhankelijk van het geslacht van het zelfstandig naamwoord:

• een mooie vrouw (de-woord)
• een mooi kind (het-woord)
• de mooie vrouw (bepaald lidwoord)
• het mooie kind (bepaald lidwoord)

Regels voor bijvoeglijke naamwoorden:

• Na een onbepaald lidwoord (een): +e voor de-woorden
• Na een bepaald lidwoord (de/het): altijd +e
• Voor het-woorden met een onbepaald lidwoord: geen -e

Oefeningen Maken

De basiswoordvolgorde in het Nederlands is:

1. Onderwerp
2. Werkwoord
3. Lijdend voorwerp
4. Bijwoordelijke bepaling

Voorbeelden:

• "Ik lees een boek in de tuin."
• "Zij kookt elke dag voor haar familie."
• "Wij gaan morgen naar de bioscoop."

Speciale regels:

• In bijzinnen komt het werkwoord aan het einde
• Bij vraagzinnen komt het werkwoord vooraan
• Bij ontkenning komt 'niet' na het werkwoord

Oefeningen Maken